de kern van jeugdparticipatie

Bouwstenen voor jeugdparticipatie bij MBO’ers in Achterstandswijken: een praktijkgericht onderzoek naar het activeren van latente jongeren.


Aanleiding

Na 3 jaar gewerkt te hebben bij NJR heb ik veel hoogopgeleide jongeren gezien die zich in allerlei verbanden organiseerden en als jonge idealisten streden, lobbyden en inspraak organiseerden bij beleidsmakers. Zo gingen zij voor een mooiere wereld, beter onderwijs of een andere belangrijke zaak. Toch bekroop mij het gevoel dat er een groep jongeren bestaat die stelselmatig buiten de boot valt. Dit blijkt te kloppen. Dijk en Noorda (2013) herkennen een groep die zij 'latente jongeren’ noemen. Dit zijn jongeren met een laag opleidingsniveau in achterstandswijken die niet participeren. Noorda en van Dijk kwamen er in 2015 achter dat deze latente jongeren oververtegenwoordigd zijn in statistieken voor jongeren die het moeilijk hebben. Dit werd weer bevestigd door Bernasco (2011). Hij schreef dat het wonen in achterstandswijken extra risico’s meebrengt voor de daar opgroeiende jeugd. En ten slotte beschrijft van den Bulk (2012) dat VMBO’ers weten dat zij onderaan de ladder staan en nauwelijks iets kunnen opnoemen waar ze goed in zijn. Om samen te vatten, er blijkt een aanwijsbare groep jongeren te zijn die het zwaar heeft, die niet participeert en die consequent minder kansen heeft in het leven. Maar er is ook een andere kant. Mijn ervaring bij NJR is namelijk dat jongeren, ook laagopgeleid, boven zichzelf kunnen uitstijgen door op enige wijze te participeren in deze maatschappij. Dit inspireerde mij om te onderzoeken hoe deze ‘latente’ groep tot jeugdparticipatie te verleiden is.

Opzet

In het onderzoek zijn 11 latente jongeren bevraagd, is er literatuuronderzoek gedaan naar de kenmerken van succesvolle jongerenprogramma’s en er is door middel van het COM-B model (European Health Psychologist, 2014) in kaart gebracht hoe gedragsverandering bevorderd kan worden. Dit COM-B model was leidend en stelt dat: capaciteiten, motivatie en gelegenheid moeten worden beïnvloed.


Uit het onderzoek volgen de volgende conclusies:



Capaciteiten

De capaciteiten van latente jongeren vergroten gaat niet zomaar. In maatschappelijke projecten worden jongeren idealiter eerst aangesproken op hun unieke kwaliteiten en competenties. Hierboven schreef ik al dat latente jongeren deze onvoldoende kennen. Dit is cruciaal omdat latente jongeren dit eerste zetje harder nodig hebben dan hoogopgeleide jongeren die al vol zijn van zelfvertrouwen. De latente doelgroep moet ervan doordrongen zijn dat zij ertoe doen en dat zij impact kunnen hebben, om zodoende het geloof in eigen kunnen te laten toenemen. Deze ontdekking van persoonlijke capaciteiten leidt tot meer motivatie om te participeren. Zeker als deze activiteiten begeleid worden door andere jongeren. Deze begeleiders leveren het bewijs van wat er binnen de capaciteiten ligt voor de individuele jongere.

Als de jongeren het gevoel hebben dat ze de capaciteiten hebben om ergens aan te kunnen bijdragen is het zaak om deze gevoelens zo snel mogelijk te verzilveren. Dit kan gedaan worden door het hebben van een betekenisvolle ervaring op basis van die capaciteiten. Een betekenisvolle ervaring was voor meerdere respondenten van doorslaggevend belang op hun participatiegedrag. Een betekenisvolle ervaring kan van alles zijn, van een keer spreken bij de gemeenteraad tot koekjes bakken voor ouderen of een zeer succesvolle stage. Maar ertoe doen levert waardering en vaardigheden op en bevestigt dat jongeren meer kunnen dan dat zij denken.

Motivatie

Deze waardering en nieuw opgedane vaardigheden sterken jongeren in hun motivatie. Immers: wanneer je iets goed kunt, daar resultaat mee hebt, anderen ermee raakt en daar ook nog waardering voor ontvangt dan neemt de motivatie toe, althans zo stellen Ryan en Deci (2000). Idealiter hebben de deelnemende jongeren zoveel motivatie dat zij in volgende edities als begeleiders willen optreden voor de nieuwe jongeren. Dit is wenselijk omdat uit de interviews en literatuur kan worden opgemaakt dat jongeren van grote invloed zijn op de motivatie van andere jongeren bij het beïnvloeden van gedrag. Tijdgebrek blijkt een van de redenen die jongeren opgeven wanneer zij gevraagd worden waarom zij geen maatschappelijke activiteiten hebben. Dit lijkt geen valide excuus. Uit de interviews is namelijk ook gebleken dat jongeren veel tijd besteden aan zaken waar ze eigenlijk liever niet mee bezig willen zijn zoals rondhangen op het internet. Aangenomen kan worden dat het alternatief (participatie) zo aantrekkelijk moet zijn dat jongeren er tijd voor vrij willen maken boven andere zaken.

Gelegenheid

Jongeren kennen geen voorzieningen in hun buurt waar ze kunnen aankloppen om te participeren. Idealiter worden hiertoe projecten aangeboden. De projecten dienen verder veel ruimte te bieden voor persoonlijke ontwikkeling en eigen initiatief, probeer dus niet vooraf doelen vast te leggen. Hierbij moet de begeleiding in balans zijn. Dus: geen onnodige betutteling, maar jongeren ook niet aan hun lot over laten in een te complex programma. Schijnparticipatie dient in alle gevallen te worden vermeden. Verder kan het raadzaam zijn deze voorzieningen te plaatsen in een grotere gemeente. Uit het onderzoek is gebleken dat de leefwereld van veel jongeren zich niet in hun woonplaats bevindt maar in een grotere gemeente in de nabijheid. In deze grotere plaats vinden de jongeren namelijk ook hun werk en school. NJR biedt met haar pamflet al enkele vuistregels hoe goed jeugdbeleid te ontwerpen.

Geschreven door: Peter van Doorn. Oud NJR bestuurder en Toegepast Psycholoog

meer weten?